CO2-heffing industrie

Per 1 januari 2021 geldt voor de uitstoot van broeikasgassen door industriële installaties de CO2-heffing industrie (hierna: CO2-heffing). De NEa is de instantie die deze belasting uitvoert.

Belastingplichtige en grondslag

Belastingplichtig voor de CO2-heffing industrie is degene die een industriële installatie exploiteert. Met exploitant is niet zozeer de gebruiker van de industriële installatie bedoeld maar degene die de houder is van de emissievergunning voor het EU-ETS op grond van de Wet milieubeheer (bij broeikasgasinstallaties) dan wel degene die de houder is van de omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (bij afvalverbrandingsinstallaties en lachgasinstallaties).

De CO2-heffing wordt gericht op emissies van drie categorieën industriële installaties:

  • broeikasgasinstallaties voor: CO2, CH4, N2O, HFK’s, PFK’s en SF6;
  • afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) voor: CO2;
  • lachgasinstallaties voor: CO2 en N2O.

Wat de eerste categorie betreft gaat het, behoudens een aantal uitzonderingen, om alle broeikasgasinstallaties die tevens onder het EU-ETS vallen. Daarmee kunnen ook – grote – WKK-installaties voor de emissies gerelateerd aan hun warmteproductie, worden belast. 

Broeikasgasinstallaties die niet onder het EU-ETS vallen, vallen ook niet onder de CO2-heffing.

Uitzonderingen zijn, onder tal van voorwaarden, voorzien met betrekking tot:

  • Glastuinbouw (alleen broeikasgasinstallaties die uitsluitend hiervoor worden geëxploiteerd);
  • Stadsverwarming;
  • Verwarmen of koelen van gebouwen of locaties (bijvoorbeeld: ruimtes in ziekenhuizen, universiteiten, luchthavens en veilinggebouwen; alleen broeikasgasinstallaties die uitsluitend hiervoor worden geëxploiteerd);
  • Opwekken van elektriciteit (emissies vallen in beginsel onder de – nog in werking te treden – Wet minimum CO2-prijs elektriciteitsopwekking, maar let op: emissies van elektriciteitsopwekking waarbij restgassen als brandstof worden gebruikt vallen wel onder de CO2-heffing);
  • Geologische opslag van CO2.

Nota bene: voor de AVI’s en lachgasinstallaties gelden deze uitzonderingen niet.

Vrijstellingsruimte op basis van dispensatierechten

Bedrijven krijgen, vrijstellingsruimte toegekend die in aftrek wordt gebracht op de bruto-grondslag. Het bepalen van de vrijstellingsruimte wordt in hoofdlijnen gebaseerd op de regels van het EU ETS. In tegenstelling tot de overdraagbaarheid van emissierechten in het EU-ETS, is vrijstellingsruimte voor de nationale CO2-heffing niet overdraagbaar tussen jaren. De vrijstellingsruimte wordt verstrekt door middel van overdraagbare dispensatierechten voor het betreffende kalenderjaar. Als bedrijven meer dispensatierechten hebben dan dat ze voor hun eigen uitstoot nodig hebben kunnen ze het meerdere verkopen aan andere bedrijven die een tekort hebben.

De belasting wordt geheven over de totale uitstoot aan CO2 minus de dispensatierechten die in bezit zijn.

Oplopend tarief tot en met 2030

De hoogte van het tarief bedraagt met ingang van 1 januari 2021 € 30 per ton kooldioxide-equivalent. Dit tarief loopt lineair op met € 10,56 per jaar tot en met 2030 zodat het tarief in 2030 € 125 per ton CO2 is, naar het prijspeil geldend voor het jaar 2020. Dat wil zeggen dat de bedragen ook nog eens jaarlijks worden geïndexeerd. Dit leidt tot het volgende (voorlopige) tariefpad:

 tariefpad in €/ton CO2

2021

2022

2023

2024

2025

30

40,6

51,1

61,7

72,2

 

2026

2027

2028

2029

2030

82,8

93,4

103,9

114,5

125

Definitief is dit tariefpad overigens niet. Nadrukkelijk is door het kabinet aangegeven dat het zal worden bijgesteld als dat nodig is om de doelstelling te halen. Het tariefpad zal in ieder geval worden herijkt in 2022 en 2024 aangezien dan de EU ETS-benchmarks worden aangepast. Het wordt eerder herijkt als zich ontwikkelingen voordoen die daartoe aanleiding geven.

Indexering tarief

In de Wet CO2-heffing industrie is zoals hierboven vermeld € 30 per ton kooldioxide-equivalent als tarief opgenomen. Dit tarief is echter meteen per 1 januari 2021 geïndexeerd en bedraagt daardoor € 30,48.

De Wbm  voorziet naast de reguliere indexatie van het tarief in een jaarlijkse verhoging van het tarief. Ook deze verhoging, die voor het eerst per 1 januari 2022 zal worden toegepast, is meteen geïndexeerd (van € 10,56 naar € 10,73).

Voor broeikasgasinstallaties wordt het tarief verminderd met de termijnkoers van het broeikasgasemissierecht, waarbij geldt dat het tarief niet lager dan nihil is. Deze termijnkoers bedraagt voor het kalenderjaar 2021 € 26,49 per ton kooldioxide-equivalent. Deze vermindering van het tarief met de termijnkoers geldt niet voor afvalverbrandingsinstallaties en lachgasinstallaties.

Overigens mag deze vermindering van het tarief door broeikasgasinstallaties niet worden toegepast voor zover de belastingplichtige exploitant van de broeikasgasinstallatie te veel dispensatierechten heeft overgedragen.